Doorgaan naar hoofdcontent
Een van de Poolse Versager is een ietwat zwijgzame Pool. Hij spreekt niet zo goed Duits, en als hij het doet worden zijn woorden door een zwaar accent onbegrijpelijk. Ik vertrouw hem toe dat hij thuis noest blokt op grammatica en alle Duden onder handbereik heeft. Zijn collega Versager moedigen hem zeer zeker aan om maar zoveel mogelijk Duits te spreken. En dan komt hij mij tegen, die uit reflex altijd 'wat?' zegt. Maar bij hem moet het. En het spijt me verschrikkelijk. Drie keer vraagt hij, ik vang een steekwoord op en zeg dat hij naar huis is.

(Dat was in een kleine Peugeot met een Pools nummerbord. Ik kon me goed voorstellen dat hij daarmee in een ruk tot aan Warschau zou rijden. Maar dan had ik een illusie niet moeten doorbreken. Ze stonden bij de geopende deur van de auto, luisterden aandachtig naar de radio. Ik dacht dat op zijn minst een van de twee tweelingen iets absurds zou zijn toegevallen, dat hij wellicht het slachtoffer was geworden van een aanslag uitgeoefend door een leeuwentemmer en een trapeze-artiest, en dat er nu revolutie was in Polen. Maar dat was niet zo. Hij reed gewoon naar huis om te eten.)

Dat was de andere Versager. Hun club is in de Torstrasse, staat vol met divans en gemakkelijke stoelen, mooie tapijten liggen op de vloer en er is iedere avond wel iets te doen. Gisterenavond waren wij er te doen. Huiskamersfeer, Marcel zat op het tapijt, speelde al zijn cassettebandjes via computerluidsprekertjes af en ik lag op de bank, want het weer en de antibiotica zijn krachtenslopend.

En weer eens een keer niks verdiend. De Poolse Versager met het versagende accent nam energierijk plaats achter de toonbank, klaar om entree te heffen. "Hoeveel is het?" vroeg hij. Vreemd genoeg verstond ik dat meteen. "Minimaal 70 cent en maximaal 1,20" "Also ein Scherz," oordeelde hij en liet iedereen voor niks doorlopen.

Populaire posts van deze blog

Ik heb veel kleingeld de laatste tijd, allemaal verdiend bij optredens. Een deel daarvan laat ik uit mijn hand in mijn broekzak glijden. Het is maandag. Ik zou eigenlijk naar Prenzlauer Berg moeten fietsen en op de kopieermachine een flyercompositie maken. Daarvoor heb ik een woord nodig waarvan 'klang' de eerste lettergreep is. Het schiet me niet te binnen. De dag is fris en winderig, enigszins bewolkt. In de gang werkt een electricien. De voorbijrijdende trams fluiten soepel over de rails. De afgelopen nachten hebben de slijpers vonken uit het ijzer getoverd. Ik moet bij de post zijn om het pakje met ontrafelde cassettetape voor mijn klankkompaan Harold in Parijs af te geven. Harold had ik eerder dit jaar in Parijs in het echt meegemaakt. Tijdens een wandeling zag hij een sliert cassetteband die om een lantaarnpaal was gewikkeld. Zijn begoeting ("Ah") vereende verbazing over uitblijvend resultaat met de zekerheid dat met iedere wandeling zijn voorraad tapesalade zou
Inmiddels ben ik in Parijs aanbeland. En dan regent het. Straten reflecteren de neon, de café`s en restaurants gevuld, zit men aan kleine tafeltjes tegenover elkaar. Veel met de metro gereisd; de pas wordt sneller, zelfvertrouwen is een mantel die om je schouders wordt gehangen zodra je onder de grond verdwijnt. Niets dan hoofden en lichamen, ieder kijkt van zichzelf weg. Het Handkeaanse syndroom bekruipt me, te denken welke gedachten er in die hoofden omgaan. Veel gedachten worden verjaagd door geluiden. Veel kleine oorknopjes, kijken, stoppen en weer verder lopen. Verliefd op ieder model van de grote reclamefoto`s. Ik zou naar de Eiffeltoren willen gaan, de Tuilerien, Versailles, plaatsen waarbij je je iets voorstelt. Ik merk dat ik zeker een paar duizend euro per maand op mezelf achterlig; het bord met het kopvlees, de salami ziet er net iets te aantrekkelijk uit. Honger om zeven uur `s avonds en net niet de 12 euro kunnen permitteren. Ik loop en kijk naar de kerstverlichting, de l
"We hebben elkaar al een half jaar niet meer gezien." Ik was er vast van overtuigd, dat ik er qua tijd niet veel naast zat. "Ach, nee," zei ze. "We hebben elkaar nog in augustus gezien." Wat waar was, maar mijn herinnering voerde me naar de Feldwebelstraat in Prenzlauer Berg, waar we op houten bankjes bij een Italiaan op de stoep niet naar Italië-Ukraïne hadden gekeken. Te veel hoofden voor het beeld, bovendien zat ik met de rug naar het apparaat; en om de rug naar mijn tafelgenoten te keren vond ik onbeschoft. Maar dat was niet de dag in augustus waarnaar ze verwees, ook al omdat die pizzatafeldag vroeg in Juni was, of wanneer was dat WK toch alweer? Nee, ik had haar gezien op een zonnig uur in haar apartement. De zomerwarmte liefkoosde haar schouders; ze was vrolijk en opgewekt, alsof ze zojuist een nieuwe liefde had gevonden, misschien ook omdat een rose verjaardagskoek haar was gelukt en ze zojuist drie rode hartvormige ballonnen had opgeblazen, waarva