Om vier uur was ik al bij de grote weide waarop de mooie glazen regeringsgebouwen staan. De wandelwegen waren bevolkt met vlaggendragende voetbalfestivalgangers. Ik had honger en zo ver het oog reikte zag ik standjes die er over twee weken niet meer zouden zijn. Het nieuwe centraal station was ook versnackt. Ik vermoedde in de buurt achter het station een imbiss te vinden. En inderdaad, de straat die onder de spoordijk lag, mooi bekinderkopt bleek de juiste. Ik vroeg drie Berlijnse Titaantjes die op een tuinstoel voor hun huis bier dronken en ze verwezen me naar een schwabisch eethuis. Ik moest vooral de Käsespätzle proberen. En het bier was er ook goed. "Guten Appetit"
Om kwart voor vijf zat ik met vijf Brazilianen aan een tafel. Vijf borden met patat en een curryworst en een bord met Schwabische spaghetti en een verdronken stuk vlees. Eeen Braziliaan wilde weten wat ik at. Ik wist niet zo snel het antwoord en bood hem tenslotte iets aan. Ik at te gehaast. Het verkeer werd minder.
Het voer voor onderweg in mijn stoffen tas, reed ik op mijn fiets naar de zegezuil, de pilaar met de gouden engel, waar tevens de fanmijl eindigt. Even voor vijf uur startte ik mijn walkmanopname. Ergens achter het groen stonden de jongelui. Het volkslied klonk zwakjes. Hoogstwaarschijnlijk zong niemand mee.
De wedstrijd was vijf minuten aan de gang. Onder aan de pilaar zaten jongelui op de trappen en keken naar het scherm zo'n honderd meter verder. Lachende gezichten aan de ingang, blootshoofde polizei en plots het dreunende landloperlied van de Engels EK. Achter me stond een touristen dubbeldekker. Ik begaf me op weg naar het Olympisch Stadion. Het was een lange weg.
Ver genoeg en in mijn koptelefoon het geluid van een enkele auto, die voorbij raasde. Ik had gehoopt op cafélawaai, rumoer uit openstaande vensters, maar aan deze grote weg woonden geen mensen. Een woonbuurt in gefietst, maar ook daar ontmoette ik slechts doodse stilte. Rust op een muurtje, mijn spätzlresten eten, en gewaarschuwd door de kerkklok weer verder fietsen, door de platanenallee, langs mooie huizen met doorgroende voortuinen, een bejaard echtpaar voorbij, dat in hun lege straat wandelde, langs een voetbalveld, aangekeken door de vroegpensioenerige terreinknecht, vier kleuters in Duitslandshirt schieten op doel, over de spoorwegbrug, langs een motoragent die naar zijn handgrote FM-ontvanger luistert.
Dan de Olympiaweg bereikt, blijf met mijn fiets bij een snackbar staan, alle blikken gericht op de televisie: corner, kopbal, goal en een juichende Ayala. Toeval?
Ik fiets verder, het Olympisch Stadion is nu dichtbij, Ik zou al iets moeten horen. Ik rijd langs een Vietnamees restaurant, televisie buiten, mensen achter de heg die vanaf het trottoir kijken.
Daarginds ligt de Oostring, een grijze dubbele muur, daaronder het zwart van de ingang. Een groot betonveld met daarop kastjes op wielen, fanshops en een brede versperring, tientallen mensen met een oranje hesje. Als ik ze ben genaderd lees ik 'Leipzig' op die hesjes. De toegangen zijn met zwarte vuilnisemmers versperd en die niet versperd zijn, worden bewaakt door oranje hesjes die op hun beurt weer door andere oranje hesjes in de gaten worden gehouden.
Een duitslandpruikdrager vraagt een vroege stadionverlater zijn kaart. Hij wordt opemerkt door een opperhesje, die door de versperring komt en hem wegstuurt. Die verlaat kopschuddend het terrein, als een speler die de rode kaart is getoond.
Het gebrul van de gelijkmaker klinkt oorverdovend. Oranje hesjes juichen.
Bij de aanvang van de verlenging zoek ik een andere weg. Die leidt door groen en ik ontmoet vogelgezang en een tuinhuisje waar de vier hesjes me vrolijk wegsturen.
Terug op het betonnen terrein voor het stadion ontmoet ik weer de gewijde stilte. Kleine groepjes bij de televisieauto's die het spel over een videoscherm volgen. Relpolitie hangt lui onderuitgezakt op de banken van hun busje, ze volgen het spel via een computerscherm op het dashboard. Naast glanzende zwarte prominentenauto's staan geklede chauffeurs.
De penalty's beginnen en ik rijd naar de Vietnamees, waar ik de pruik met de rode kaart terug zie. Het groepje op het trottoir is groter. Witte gezichten. Ik volg vier penalty's en verklaar mezelf voor gek. Ik zie de aanloop van Ayala en ik denk dit ken ik toch? Terug naar het stadion. Geluidsgolven overspoelen het terrein.
Dan einde. Oranje hesjes dansen juichend. De eerste bezoekers naderen rennend de uitgang, ontzet, alsof ze aan een ramp zijn ontsnapt. Een kaal geschoren brildrager in strak vrijetijdszwart maant me te gaan. Dit zijn vluchtwegen. Ik wijs naar de poort die in een gigantische betonnen voet staat. Kan toch daar staan. Niks, weg hier, vluchtwegen. Dat 'vluchtwegen' irriteert me. Hij blijft om me heen dralen. Venijnig, onvriendelijk, zegt dankeschön.
Okay, weg dan. Getoeter onderweg van de eerste auto's. Dat blijft zo de eerste tien minuten. Bij een bar staan de mensen op straat, zwaaien hun Duitse vlag en joelen. Dat wordt met getoeter beantwoord. Meisjes hangen uit de auto's zwaaien, roepen.
Ik heb mijn walkman ingepakt en wil weer uitpakken. Parkeer langs het fietspad. Een vrouw komt me tegemoet. Ze is klein en donker. Praat tegen me. Ik versta haar niet. Het lijkt een mengel van toverspreuken en onbekende taal, soms Duits. "Klose en Löwi, Joden, ashkenazi en sefardi." Ze is zelf half zigeuner, half joods. We houden elkaars hand vast. We praten vijf minuten. Ik weet niet wat ik hoor "vlaggen , je moet de vlag dragen, we zijn allemaal een land". Ze laat mijn hand los. Mijn hand rust nu op het stuur. Al snel haar warme hand daarop, en ik weer mijn hand op de hare.
Ze herhaalt dat ze zigeuner is. Ik zeg niet de waarheid,dat ik dat mijn hele leven al wil zijn, maar zeg dat ze daar trots op mag zijn. Nee ze weet te veel. Dan kun je ook veel vergeven. Pauze. Dan kust ze me op de wang. En dat herhaalt ze, net zoals haar toverspreuken. Ik krijg een slok bier. Bij het afscheid moet ik haar beloven voor haar en voor haar kinderen de vlag te dragen.
Honderden meters verder, getoeter en gevlag en joelend blijde mensen. Ik herinner me de woorden van de Utrechtse bard die ooit nog met Prinses Irene hand in hand door het park heeft gelopen. Hij vond het roerend, al die vlaggen. Hij zei dat op de Duitse TV, en hij zag er oud uit, had dus de leeftijd iets te weten.
Hij had gelijk.
De tranen sprongen me in de ogen bij het zien van al die blijdschap, echt waar.
Rinus
Om kwart voor vijf zat ik met vijf Brazilianen aan een tafel. Vijf borden met patat en een curryworst en een bord met Schwabische spaghetti en een verdronken stuk vlees. Eeen Braziliaan wilde weten wat ik at. Ik wist niet zo snel het antwoord en bood hem tenslotte iets aan. Ik at te gehaast. Het verkeer werd minder.
Het voer voor onderweg in mijn stoffen tas, reed ik op mijn fiets naar de zegezuil, de pilaar met de gouden engel, waar tevens de fanmijl eindigt. Even voor vijf uur startte ik mijn walkmanopname. Ergens achter het groen stonden de jongelui. Het volkslied klonk zwakjes. Hoogstwaarschijnlijk zong niemand mee.
De wedstrijd was vijf minuten aan de gang. Onder aan de pilaar zaten jongelui op de trappen en keken naar het scherm zo'n honderd meter verder. Lachende gezichten aan de ingang, blootshoofde polizei en plots het dreunende landloperlied van de Engels EK. Achter me stond een touristen dubbeldekker. Ik begaf me op weg naar het Olympisch Stadion. Het was een lange weg.
Ver genoeg en in mijn koptelefoon het geluid van een enkele auto, die voorbij raasde. Ik had gehoopt op cafélawaai, rumoer uit openstaande vensters, maar aan deze grote weg woonden geen mensen. Een woonbuurt in gefietst, maar ook daar ontmoette ik slechts doodse stilte. Rust op een muurtje, mijn spätzlresten eten, en gewaarschuwd door de kerkklok weer verder fietsen, door de platanenallee, langs mooie huizen met doorgroende voortuinen, een bejaard echtpaar voorbij, dat in hun lege straat wandelde, langs een voetbalveld, aangekeken door de vroegpensioenerige terreinknecht, vier kleuters in Duitslandshirt schieten op doel, over de spoorwegbrug, langs een motoragent die naar zijn handgrote FM-ontvanger luistert.
Dan de Olympiaweg bereikt, blijf met mijn fiets bij een snackbar staan, alle blikken gericht op de televisie: corner, kopbal, goal en een juichende Ayala. Toeval?
Ik fiets verder, het Olympisch Stadion is nu dichtbij, Ik zou al iets moeten horen. Ik rijd langs een Vietnamees restaurant, televisie buiten, mensen achter de heg die vanaf het trottoir kijken.
Daarginds ligt de Oostring, een grijze dubbele muur, daaronder het zwart van de ingang. Een groot betonveld met daarop kastjes op wielen, fanshops en een brede versperring, tientallen mensen met een oranje hesje. Als ik ze ben genaderd lees ik 'Leipzig' op die hesjes. De toegangen zijn met zwarte vuilnisemmers versperd en die niet versperd zijn, worden bewaakt door oranje hesjes die op hun beurt weer door andere oranje hesjes in de gaten worden gehouden.
Een duitslandpruikdrager vraagt een vroege stadionverlater zijn kaart. Hij wordt opemerkt door een opperhesje, die door de versperring komt en hem wegstuurt. Die verlaat kopschuddend het terrein, als een speler die de rode kaart is getoond.
Het gebrul van de gelijkmaker klinkt oorverdovend. Oranje hesjes juichen.
Bij de aanvang van de verlenging zoek ik een andere weg. Die leidt door groen en ik ontmoet vogelgezang en een tuinhuisje waar de vier hesjes me vrolijk wegsturen.
Terug op het betonnen terrein voor het stadion ontmoet ik weer de gewijde stilte. Kleine groepjes bij de televisieauto's die het spel over een videoscherm volgen. Relpolitie hangt lui onderuitgezakt op de banken van hun busje, ze volgen het spel via een computerscherm op het dashboard. Naast glanzende zwarte prominentenauto's staan geklede chauffeurs.
De penalty's beginnen en ik rijd naar de Vietnamees, waar ik de pruik met de rode kaart terug zie. Het groepje op het trottoir is groter. Witte gezichten. Ik volg vier penalty's en verklaar mezelf voor gek. Ik zie de aanloop van Ayala en ik denk dit ken ik toch? Terug naar het stadion. Geluidsgolven overspoelen het terrein.
Dan einde. Oranje hesjes dansen juichend. De eerste bezoekers naderen rennend de uitgang, ontzet, alsof ze aan een ramp zijn ontsnapt. Een kaal geschoren brildrager in strak vrijetijdszwart maant me te gaan. Dit zijn vluchtwegen. Ik wijs naar de poort die in een gigantische betonnen voet staat. Kan toch daar staan. Niks, weg hier, vluchtwegen. Dat 'vluchtwegen' irriteert me. Hij blijft om me heen dralen. Venijnig, onvriendelijk, zegt dankeschön.
Okay, weg dan. Getoeter onderweg van de eerste auto's. Dat blijft zo de eerste tien minuten. Bij een bar staan de mensen op straat, zwaaien hun Duitse vlag en joelen. Dat wordt met getoeter beantwoord. Meisjes hangen uit de auto's zwaaien, roepen.
Ik heb mijn walkman ingepakt en wil weer uitpakken. Parkeer langs het fietspad. Een vrouw komt me tegemoet. Ze is klein en donker. Praat tegen me. Ik versta haar niet. Het lijkt een mengel van toverspreuken en onbekende taal, soms Duits. "Klose en Löwi, Joden, ashkenazi en sefardi." Ze is zelf half zigeuner, half joods. We houden elkaars hand vast. We praten vijf minuten. Ik weet niet wat ik hoor "vlaggen , je moet de vlag dragen, we zijn allemaal een land". Ze laat mijn hand los. Mijn hand rust nu op het stuur. Al snel haar warme hand daarop, en ik weer mijn hand op de hare.
Ze herhaalt dat ze zigeuner is. Ik zeg niet de waarheid,dat ik dat mijn hele leven al wil zijn, maar zeg dat ze daar trots op mag zijn. Nee ze weet te veel. Dan kun je ook veel vergeven. Pauze. Dan kust ze me op de wang. En dat herhaalt ze, net zoals haar toverspreuken. Ik krijg een slok bier. Bij het afscheid moet ik haar beloven voor haar en voor haar kinderen de vlag te dragen.
Honderden meters verder, getoeter en gevlag en joelend blijde mensen. Ik herinner me de woorden van de Utrechtse bard die ooit nog met Prinses Irene hand in hand door het park heeft gelopen. Hij vond het roerend, al die vlaggen. Hij zei dat op de Duitse TV, en hij zag er oud uit, had dus de leeftijd iets te weten.
Hij had gelijk.
De tranen sprongen me in de ogen bij het zien van al die blijdschap, echt waar.
Rinus