Doorgaan naar hoofdcontent
De lift van de fabriek is geruisloos. Je voelt er bijna geen beweging in. Hij gaat tot de derde etage, waar ik woon. Als je naar de vierde wil, moet je naar boven lopen en de lift roepen. Met een druk op de knop dus, want van alleen komt hij niet. Misschien hebben ze in Japan al digitale liften die je bij de voornaam kunt aanspreken en je vervolgens heenbrengen waar je maar wil, hier nog niet.

Wij hebben twee huismeesters die direkt naast de lift hun beroep uit oefenen. De een is dun en draagt een bril, de ander is kaal en gezet en draagt een korte groene tuinbroek, wat ik wel koddig vind. In de lift kom ik wel eens iemand tegen, oudere vrouwen die naar schone was ruiken of mensen met een been in het gips. Op de tweede etage is een ongevallenarts.

Gisteren hoorde ik bonken en geroep. "Hallo de vaarstoel gaat niet meer...BONKBONKBONK" Ik kon merken dat ik behoorlijk suf was van het weer. Ik rende niet naar mijn kamer om mijn opname apparaat te halen, maar liep nieuwsgierig naar de lift om te horen waar de arme nu precies klem zat. "BONKBONKBONK, hallo de vaarstoel is hangen gebleven" Ik zei niks, slipperde naar de keuken (die ongeveer 50 meter verder ligt) en trof daar Julian, die er tegenwoordig uitziet als Ishmael van Moby Dick, maar dan zonder tattoo. "Hee, er zit iemand in de vaarstoel klem."

Samen slipperden we terug. Julian legde zijn oor tegen de deur en vroeg of de vaarstoel nog ging. Nee dus. Nu was het te laat. Ik kon julian moelijk vragen om hem aan de praat te houden, zodat ik alsnog mijn dictaphone kon gaan halen. Hij was trouwens al op weg naar de derde etage, naar de huismeester, sneller dan ik lopen kon, want immers moe en teenslippers.

Ik kwam aan toen een schriel ventje in het wit pijlsnel langs de kortebroekhuismeester liep, vloekend en al. De huismeester reageerde als een goochelaar die verbouwereerd het witte konijn bekeek dat hij uit de hoed had getoverd, wist niet zo snel te reageren op de boze arts, die opmerkte dat de lift levensgevaarlijk was; er had iemand een hartinfarct kunnen krijgen in dat ding.

Vijf minuten later stond ik tegenover de bevrijde arts. Hij was nog jong, leek meer op een dokter uit een fotoroman, die alleen via tekstwolkjes communiceert, dan op een echte dokter. Misschien dat zijn zwaar Beiers accent daarom misplaatst klonk. Ik vroeg hem of hij wist of er een armendokter in Berlijn woonde, (zoals Döblin ooit was). Ik had geen krankenkasse en zo en wilde toch graag weten of ik komend weekend van mijn tekenbeet genezen zou zijn. Tja. Dat was moeilijk. Hij wist het niet. Maar hij zei ook niet, zich plots Hippocrates herinnerend, ah joh, kom maandag even langs, dan controleer ik dat wel.

Een week later kom ik de dokter opnieuw tegen bij de ingang van de lift. Hij zegt me dat ik niet meer ben teruggekeerd. Dat was ik wel, maar behalve stemmen uit een kamer, was er geen teken van leven te bekennen geweest, ook na tien minuten niet. Bij een temperatuur van veertig graden, (niet van mij, maar van het weer) heb ik weinig geduld, dus was ik maar weer gegaan.

De lift bracht ons zonder morren naar de tweede etage, waar de dokter in de deuropening bleef staan, en met een subtiele voetbeweging ervoor zorgde dat de dichtschuivende liftdeur weer elegant mastodontisch terugschoof. Uit het gesprek bleek dat hij niet de verantwoordelijke arts was. Hij had er wel mee gesproken. En deze arts had gezegd dat ik voorbij kon komen. Hij zou me voor niets behandelen.

Populaire posts van deze blog

Ik heb veel kleingeld de laatste tijd, allemaal verdiend bij optredens. Een deel daarvan laat ik uit mijn hand in mijn broekzak glijden. Het is maandag. Ik zou eigenlijk naar Prenzlauer Berg moeten fietsen en op de kopieermachine een flyercompositie maken. Daarvoor heb ik een woord nodig waarvan 'klang' de eerste lettergreep is. Het schiet me niet te binnen. De dag is fris en winderig, enigszins bewolkt. In de gang werkt een electricien. De voorbijrijdende trams fluiten soepel over de rails. De afgelopen nachten hebben de slijpers vonken uit het ijzer getoverd. Ik moet bij de post zijn om het pakje met ontrafelde cassettetape voor mijn klankkompaan Harold in Parijs af te geven. Harold had ik eerder dit jaar in Parijs in het echt meegemaakt. Tijdens een wandeling zag hij een sliert cassetteband die om een lantaarnpaal was gewikkeld. Zijn begoeting ("Ah") vereende verbazing over uitblijvend resultaat met de zekerheid dat met iedere wandeling zijn voorraad tapesalade zou
Inmiddels ben ik in Parijs aanbeland. En dan regent het. Straten reflecteren de neon, de café`s en restaurants gevuld, zit men aan kleine tafeltjes tegenover elkaar. Veel met de metro gereisd; de pas wordt sneller, zelfvertrouwen is een mantel die om je schouders wordt gehangen zodra je onder de grond verdwijnt. Niets dan hoofden en lichamen, ieder kijkt van zichzelf weg. Het Handkeaanse syndroom bekruipt me, te denken welke gedachten er in die hoofden omgaan. Veel gedachten worden verjaagd door geluiden. Veel kleine oorknopjes, kijken, stoppen en weer verder lopen. Verliefd op ieder model van de grote reclamefoto`s. Ik zou naar de Eiffeltoren willen gaan, de Tuilerien, Versailles, plaatsen waarbij je je iets voorstelt. Ik merk dat ik zeker een paar duizend euro per maand op mezelf achterlig; het bord met het kopvlees, de salami ziet er net iets te aantrekkelijk uit. Honger om zeven uur `s avonds en net niet de 12 euro kunnen permitteren. Ik loop en kijk naar de kerstverlichting, de l
"We hebben elkaar al een half jaar niet meer gezien." Ik was er vast van overtuigd, dat ik er qua tijd niet veel naast zat. "Ach, nee," zei ze. "We hebben elkaar nog in augustus gezien." Wat waar was, maar mijn herinnering voerde me naar de Feldwebelstraat in Prenzlauer Berg, waar we op houten bankjes bij een Italiaan op de stoep niet naar Italië-Ukraïne hadden gekeken. Te veel hoofden voor het beeld, bovendien zat ik met de rug naar het apparaat; en om de rug naar mijn tafelgenoten te keren vond ik onbeschoft. Maar dat was niet de dag in augustus waarnaar ze verwees, ook al omdat die pizzatafeldag vroeg in Juni was, of wanneer was dat WK toch alweer? Nee, ik had haar gezien op een zonnig uur in haar apartement. De zomerwarmte liefkoosde haar schouders; ze was vrolijk en opgewekt, alsof ze zojuist een nieuwe liefde had gevonden, misschien ook omdat een rose verjaardagskoek haar was gelukt en ze zojuist drie rode hartvormige ballonnen had opgeblazen, waarva