Heen en weer rennen langs verschillende websites is nooit leuk. Ik was op zoek naar support, een hulpeloze ziel op elektronische paden die van loket naar loket leidden. In het aloude Oostenrijk-Hongarije, bakermat van de bureaucratie, kwam je nog een mens tegen. Die sprak dan weliswaar in aangeleerde volzinnen, maar je frustratie kaatste terug van menselijke trekken. Ach nee, laten we dat spoor maar niet volgen; het is tenslotte Duitsland hier. Een paar dagen nadat ik het probleem zelf had verholpen door simpelweg de plug-in te vervangen, kreeg ik antwoord van Ivy. Ivy begreep het probleem niet, en zag ook dat ik niet als klant was geregistreerd. Het was een gratis plug-in. Ben je ook klant als je iets gratis meeneemt? Ik weet het niet. Ik heb een vriendelijke mail teruggestuurd aan Ivy.
De dagen bleven mild van temperatuur. Ik besloot naar een park te gaan. Het lag niet ver van mijn woning. Je betaalde er één euro entree voor het onderhoud. Het park was ontstaan op het terrein van een voormalig station. De spoorwegen die naar het zuiden, naar Basel en nog verder naar de Pyreneeën leidden, lagen er nog. Treinen die oorspronkelijk van Potsdammer of Anhalter Bahnhof vertrokken reden over die rails. Dat zijn dus de locomotieven met een slinger van wagons erachter die Mussolini naar Berlijn brachten en Walter Benjamin naar het zuiden van Frankrijk. De ijzeren bruggen bestaan ook nog steeds, zware roestige bakken die boven de Yorckstrasse hangen bijvoorbeeld, maar ook bij dit park, waar een verkeersweg het op een lager niveau doorkruist.
De weg erheen voerde eerst naar het eind van mijn straat. Normaal sla ik bij Archimedes rechts af en volg dan een pad dat als vanzelf ontstaat tussen de auto's en de trottoirrand. Ik ging nu rechtdoor, genoot van de tunnelblik die veroorzaakt werd door de boomkruinen die naar elkaar toe waren gegroeid. Ik verwonderde me erover dat ik nooit eerder in deze straat was geweest. De bestrating was nogal robuust met grote voegen tussen de kinderkopjes. Het ziet er schitterend uit, vooral als bij zonsondergang het licht erover veegt, maar erover te fietsen is een gruwel. Op het trottoir had ik beter zicht op de oudere huizen die tussen de na-oorlogse appartementenblokken stonden. Het zijn van die bolle huizen, in Nederland zie je ze weinig. Ze hebben Biedermeiervormen die ook op kasten en bedhoofden werden toegepast. Ik moest aan mijn tijd in Polen denken, de winter die ik in een klein dorp in Silezië had doorgebracht. Daar zat ik dan, op mijn fiets, met de weeïge pijn van een verloren liefde. Niet leuk.
De weg naar het park daalde eerst en steeg daarna weer. Berg en dal in dit deel van de stad, dat was nieuw voor mij. Aan het eind was er een verkeerslicht bij een doorgaande weg, ook daar de na-oorlogse we-moeten-bouwen-bouw, en nog steeds de vermeende gelijkenis met een kleine stad in het zuidwestelijk deel van Polen. Tegenover het betaalde park lag een beboste heuvel. Die was vrij toegankelijk. De geest van mijn recente verleden vergezelde me terwijl ik over het pad naar de top liep. Toen, de wandeling naar een punt vanwaar ik zicht had op heilig land, een wonderschoon gebied, met wulps gevormde heuvels en daartussen witgouden kloosters en kerken. In die streek was Woytila geboren. In het weekeinde liepen kleine groepjes langs de provinciale weg, aangevoerd door iemand die een groot kruis droeg.
In de eerste bocht naar de top was een bankje. Er stonden weinig bomen, alle doorzichtig, een scherm van twijgen en takken. Daarachter strekte de stad zich uit. Potsdammer Platz met zijn glimmende kantoorgebouwen, de ronde stalen drager van een voormalige gasballon, woontorens, maar vooral huizen en gebouwen, veel gebouwen, die leken te verdwijnen in het namiddaglicht; het werd kouder. Het verkeer gonsde en ronkte in mijn hoofdtelefoon. Oudere mannen kwamen tussen de struiken uitgelopen. Een jong paartje slenterde voorbij. Ik luisterde en ontspande.
Verder naar de top toonde een bord de richting naar een planetarium. Leuk. Een paar witte koepels, een klein witgesausd gebouw met ronde hoeken, bijna design. Hier keek men naar de sterren. Beter gezegd, er moet ooit iemand zijn geweest die het voor elkaar kreeg om op de top van deze heuvel een sterrenwacht te bouwen. Ik liep er omheen, en ging naast de ingang op een bankje zitten om opnames te maken, uitzicht op de stad. Na een tijdje het geruis van het verkeer en ook een paar vogels te hebben beluisterd kwam een man om de hoek lopen. Hij liep naar een hekje. Hij droeg een wollen kikkergroene broek, had rood haar. Hij zag eruit alsof hij uit een gesticht was ontsnapt, overjas over de pyjama en door de dienstuitgang naar buiten. Hij had een verrekijker. Daarmee keek hij naar de stad. Hij keek en ik luisterde, het was bijna een plaatje van Breughel, of van Instagram.