Doorgaan naar hoofdcontent
De zaterdag in Leipzig is een mooie regenachtige dag, een zonder wind, de temperatuur nog redelijk behaaglijk onder de dikke jas. In het park springen de regendruppels op van de bladeren. Ik blijf staan en luister. Een hoorn bestijgt de toonladder, valt na een paar sporten terug op de begane grond. De muziekschool verschuilt zich achter stijgers die met een dokterswit zeil zijn toegedekt.

Hier de muziekschool, daar de akademie voor schone kunsten, ernaast de technische universiteit, gebouwen als welgestelde touristen- een duitser die zijn kleren in Italie koopt. Verderop aan de rand van het hele grote park met de richtingwijzers die je negen kilometer ver sturen, staan grote logge villa's, hun tuinen overgroeid, de ramen ingegooid, de eens stenen balustrade vervangen door een roestig hek. De buren in hun vijftig meter hoge torens zijn er beter aan toe. Hun zicht zweeft over boomtoppen, langs vergulde kerktorens in een ver vlak land dat geen symmetrie kent, slecht een enkele bosrand ontmoet.

Het oversteken van de straten bij een kruispunt zorgt voor een vreemde gewaarwording. De vluchtheuvels ontbreken: de tramrails liggen in het asfalt ingebed. ik denk aan een strand waar de wering ontbreekt en bij sterke vloed het zeewater de boulevard overspoelt.

Op weg naar het station vraag ik Patrick naar een dorp zo'n zeventien ICE-minuten van Leipzig verwijderd. De naam schiet me niet te binnen. "Lutherstadt Wittenberg?" Ik bied 'Bittenberg met een B.' "Bitterfeld!"
In DDR-tijd was het het centum van de chemische industrie. Na de wende is bijna de gehele bevolking er weggetrokken. Een paar fabrieken werken nog. Toen alles nog vol in bedrijf was, hing een zwarte wolk boven de stad. Op sommige verlaten terreinen heerst rookverbod. De bodem is volgezogen met licht ontvlambare chemicalien.
Hij zegt dat ik daar makkelijk een fabriek kan nemen, als studio en om te wonen.
"Maar dan moet je wel een duikerspak aantrekken."

Populaire posts van deze blog

Ik heb veel kleingeld de laatste tijd, allemaal verdiend bij optredens. Een deel daarvan laat ik uit mijn hand in mijn broekzak glijden. Het is maandag. Ik zou eigenlijk naar Prenzlauer Berg moeten fietsen en op de kopieermachine een flyercompositie maken. Daarvoor heb ik een woord nodig waarvan 'klang' de eerste lettergreep is. Het schiet me niet te binnen. De dag is fris en winderig, enigszins bewolkt. In de gang werkt een electricien. De voorbijrijdende trams fluiten soepel over de rails. De afgelopen nachten hebben de slijpers vonken uit het ijzer getoverd. Ik moet bij de post zijn om het pakje met ontrafelde cassettetape voor mijn klankkompaan Harold in Parijs af te geven. Harold had ik eerder dit jaar in Parijs in het echt meegemaakt. Tijdens een wandeling zag hij een sliert cassetteband die om een lantaarnpaal was gewikkeld. Zijn begoeting ("Ah") vereende verbazing over uitblijvend resultaat met de zekerheid dat met iedere wandeling zijn voorraad tapesalade zou
Inmiddels ben ik in Parijs aanbeland. En dan regent het. Straten reflecteren de neon, de café`s en restaurants gevuld, zit men aan kleine tafeltjes tegenover elkaar. Veel met de metro gereisd; de pas wordt sneller, zelfvertrouwen is een mantel die om je schouders wordt gehangen zodra je onder de grond verdwijnt. Niets dan hoofden en lichamen, ieder kijkt van zichzelf weg. Het Handkeaanse syndroom bekruipt me, te denken welke gedachten er in die hoofden omgaan. Veel gedachten worden verjaagd door geluiden. Veel kleine oorknopjes, kijken, stoppen en weer verder lopen. Verliefd op ieder model van de grote reclamefoto`s. Ik zou naar de Eiffeltoren willen gaan, de Tuilerien, Versailles, plaatsen waarbij je je iets voorstelt. Ik merk dat ik zeker een paar duizend euro per maand op mezelf achterlig; het bord met het kopvlees, de salami ziet er net iets te aantrekkelijk uit. Honger om zeven uur `s avonds en net niet de 12 euro kunnen permitteren. Ik loop en kijk naar de kerstverlichting, de l
"We hebben elkaar al een half jaar niet meer gezien." Ik was er vast van overtuigd, dat ik er qua tijd niet veel naast zat. "Ach, nee," zei ze. "We hebben elkaar nog in augustus gezien." Wat waar was, maar mijn herinnering voerde me naar de Feldwebelstraat in Prenzlauer Berg, waar we op houten bankjes bij een Italiaan op de stoep niet naar Italië-Ukraïne hadden gekeken. Te veel hoofden voor het beeld, bovendien zat ik met de rug naar het apparaat; en om de rug naar mijn tafelgenoten te keren vond ik onbeschoft. Maar dat was niet de dag in augustus waarnaar ze verwees, ook al omdat die pizzatafeldag vroeg in Juni was, of wanneer was dat WK toch alweer? Nee, ik had haar gezien op een zonnig uur in haar apartement. De zomerwarmte liefkoosde haar schouders; ze was vrolijk en opgewekt, alsof ze zojuist een nieuwe liefde had gevonden, misschien ook omdat een rose verjaardagskoek haar was gelukt en ze zojuist drie rode hartvormige ballonnen had opgeblazen, waarva