Plotseling stond hij voor mijn neus in mijn kamer. Ik moet zeggen wel heel erg vlak voor mijn neus. Er zat niets anders op dan de hele tijd naar zijn bril te kijken. Het was een met een zwart montuur, leek bakkeliet, maar ik kon me goed voorstellen dat je heel goed gedachtenverloren op de pootjes ervan kon kouwen. Al moest hiij dan oppassen, omdat de ringen van het rechterpootje konden glijden. Op het linker was zo'n pwiepwie Lacoste krokodilletje gekleefd. Ergens bracht me dat honden in gedachten die een zakdoek om de hals dragen, of, nog leuker, een t-shirt over romp, voorpootjes door de korte mouwen.
Niet alleen een bril, maar ook een jas droeg hij. Daaronder een amazonekikkergifgroene terlenka rolkraag pullover, waarvan ik dacht dat die wel zou kriebelen, maar die me ook aan Pal Fischer deed denken, of meer aan een ooggetuigeverslag van Peter die hem ooit in zijn NSU van het Ajaxterrein had zien rijden, en in het voorbijgaan de Terlenka broek van Pal was opgevallen.
De jas had te korte armen. Ik ken dat. Kom je een goede jas tegen, heeft hij te korte armen. Kun je twee dingen tegen doen, het ene, een trui aantrekken, en het tweede, je eigen armen niet te vaak optillen. Het was een jas met een bontkraag, zwarte jas, vossenbont. Dat geeft altijd iets verdwaald Tolstoyaans adeligs, of ook wel iets archetypisch, alsof je zojuist uit een revolutie komt aanlopen. Verder zegt dat bont iets over je voorliefde voor vrouwen die enkel en alleen maar een hele dikke berige bontjas dragen en daaronder niets, en daaronder is het natuurlijk warm.
Ik kon tijdens zijn monoloog natuurlijk niet aan het onderbontse denken. Het enige daaronder wat in mijn oog sprong waren zijn buitenproportionele wandelschoenen. Ietwat overdreven bij dit milde tiengraden celsius winterweer; ik draag bijvoorbeeld nog mijn gimpen. Die schoenen leken van ijzer, herinnerden me nog het meest aan de onderaardse kolentransportwagentjes met een grote erbovenuit puilende hoop steenkool.
Hij sprak over het verlaten industriegebied bij Venetië. Hij kwam uit de omgeving. Verlaten industriën vind ik interessant; ik liet hem praten, vroeg naar meer. Je weet maar nooit wanneer ik weer eens in de buurt ben. Hij vertelde ook over London, waar hij woonde en hoe duur het er allemaal was, en hoe de grote stedenvernietigende kracht van de Olympische spelen ook het oostelijk deel van London dreigde aan te tasten.
En even later was ik een paar deuren verderop waar Wolfram zijn klankdichtende collega Vallery op bezoek had. Hij liet aantekenvellen zien met composities in eigen spraak. En vertelde over de enige Duitse klankdichter die in 1997 stierf en in de DDR in een souterrain had gewoond onder de bioscoop 'Gloria.' Gordijnen altijd dicht, stoflaag van veertig jaar, geen kind geen vrouw, altijd maar van "knjetrttt prieeeets mnjou." Aan het eind van zijn leven ruimde hij zelfs het vuil niet meer op, en stond alles piramidegewijs, zeer ordentlijk in zijn huis opgestapeld.
Wat me brengt bij het oorspronkelijke onderwerp van deze blopbijdrage, de rommelmarkt van Montreuil bij Parijs. Maar ik geloof dat ik daar een andere keer over schrijf. Koop eerst maar dit. Komt daar tenslotte vandaan.
Niet alleen een bril, maar ook een jas droeg hij. Daaronder een amazonekikkergifgroene terlenka rolkraag pullover, waarvan ik dacht dat die wel zou kriebelen, maar die me ook aan Pal Fischer deed denken, of meer aan een ooggetuigeverslag van Peter die hem ooit in zijn NSU van het Ajaxterrein had zien rijden, en in het voorbijgaan de Terlenka broek van Pal was opgevallen.
De jas had te korte armen. Ik ken dat. Kom je een goede jas tegen, heeft hij te korte armen. Kun je twee dingen tegen doen, het ene, een trui aantrekken, en het tweede, je eigen armen niet te vaak optillen. Het was een jas met een bontkraag, zwarte jas, vossenbont. Dat geeft altijd iets verdwaald Tolstoyaans adeligs, of ook wel iets archetypisch, alsof je zojuist uit een revolutie komt aanlopen. Verder zegt dat bont iets over je voorliefde voor vrouwen die enkel en alleen maar een hele dikke berige bontjas dragen en daaronder niets, en daaronder is het natuurlijk warm.
Ik kon tijdens zijn monoloog natuurlijk niet aan het onderbontse denken. Het enige daaronder wat in mijn oog sprong waren zijn buitenproportionele wandelschoenen. Ietwat overdreven bij dit milde tiengraden celsius winterweer; ik draag bijvoorbeeld nog mijn gimpen. Die schoenen leken van ijzer, herinnerden me nog het meest aan de onderaardse kolentransportwagentjes met een grote erbovenuit puilende hoop steenkool.
Hij sprak over het verlaten industriegebied bij Venetië. Hij kwam uit de omgeving. Verlaten industriën vind ik interessant; ik liet hem praten, vroeg naar meer. Je weet maar nooit wanneer ik weer eens in de buurt ben. Hij vertelde ook over London, waar hij woonde en hoe duur het er allemaal was, en hoe de grote stedenvernietigende kracht van de Olympische spelen ook het oostelijk deel van London dreigde aan te tasten.
En even later was ik een paar deuren verderop waar Wolfram zijn klankdichtende collega Vallery op bezoek had. Hij liet aantekenvellen zien met composities in eigen spraak. En vertelde over de enige Duitse klankdichter die in 1997 stierf en in de DDR in een souterrain had gewoond onder de bioscoop 'Gloria.' Gordijnen altijd dicht, stoflaag van veertig jaar, geen kind geen vrouw, altijd maar van "knjetrttt prieeeets mnjou." Aan het eind van zijn leven ruimde hij zelfs het vuil niet meer op, en stond alles piramidegewijs, zeer ordentlijk in zijn huis opgestapeld.
Wat me brengt bij het oorspronkelijke onderwerp van deze blopbijdrage, de rommelmarkt van Montreuil bij Parijs. Maar ik geloof dat ik daar een andere keer over schrijf. Koop eerst maar dit. Komt daar tenslotte vandaan.