Een busreis is een beweging door de nacht in tegengestelde richting: Lichten zwerven over de zwarte voorruit, op de stoelen slapen de reizenden in, de motor, in zichzelf gekeerd, zingt om wakker te blijven. Een nachtsluis naar het einde van iets wat eigenlijk niet bestaat, die twee bestemmingen met elkaar verbindt, het ene een gangen- en torenstelsel in een buitenwijk in Parijs, het andere een schuttinglandschap dat een pirouette veroorzaakt: dan karretje-karretje, het rollen over het asfalt, de kerstlichten en de neon in een stad waar ooit een ode aan deze belichting werd opgeschreven.
Slechts een dag om aan te komen en in de diepste hectacomben van de influenzale kansbereking terecht te komen. Tienduizend briefkaarten en liederen die ik niet wilde zingen zwalkten over de landwegen: groeten en hoesten, mijn longen allang geen vleugels meer.
Een dag is de horizon aan de andere kant van de straat, een andere stijgt de dag met roofvogels over de wolken.
Bijna thuis.
Slechts een dag om aan te komen en in de diepste hectacomben van de influenzale kansbereking terecht te komen. Tienduizend briefkaarten en liederen die ik niet wilde zingen zwalkten over de landwegen: groeten en hoesten, mijn longen allang geen vleugels meer.
Een dag is de horizon aan de andere kant van de straat, een andere stijgt de dag met roofvogels over de wolken.
Bijna thuis.