De stad is ook vol ontmoetingen. Ute+Patrick, voor altijd door de + verbonden, in Berlijn ontmoet in hun gallerie in de Bernauerstraat, straat met een touristisch geladen naam, omdat het muurmonument er te vinden is. Zonder historiciteit brokkelt zo`n monument af tot een absurde verpozing. Maar goed, in hun ballaballabar zag ik net zo absurd het Nederlands elftal spelen tegen tien Serben en een Montenegrijn.
Toen ik dan na veel zoeken het nedere deel van de Avenue de Maine had gevonden, bleek ik op de verkeerde dag aan het goede adres te zijn. Verregend tourisme het gevolg, Galerie Lafayette met zijn goudbekrulde produkten voor andere keukens dan de mijne, de wolkenkrabber die met zijn neus in de wind staat, en jonge mannen in uniform die met een mitrailleur rondkuieren op het plein voor het station Montparnasse.
Een dag later sta ik er weer, een korte doodlopende straat die misschien een langgerekte hof is. Ik kijk met de geladen dictaphone in de hand naar een paar Koreanen die met een kist worstelen waar een babyolifant in past, bewonder de kleine huisjes, in hun dagelijkse toepassing verdeeld over museaal- en studiogebruik, zie overal de prettige overwoekering van klim-en ligplant, en bedenk dat het hier bij warm weer en wijn goed toeven is.
Een schim aan het eind van de hof, Frederic staat inmiddels naast me en zegt me dat het de prins van Montenegro is. Zijn vader heeft afstand gedaan van zijn aanspraak op de troon. De zoon is naar Parijs gekomen om architectuur te studeren, en is hier blijven hangen. De schim wordt een persoon die van achter een struik te voorschijn komt. Hij is al wat ouder, eigenlijk heeft de prins de leeftijd van een koning. Hij draagt scepter noch hermelijnen mantel, wel een pak dat hem iets verder weg draagt van zijn bureau dan het een gewoon sterveling vergund zou zijn.
Later hoor ik van Patrick dat de gebouwtjes vroeger de stallen voor de paarden waren, een soort taxistandplaats. Dit kattaklopbeeld over kinderkopkes dat me naar Stendhals tijd en verder brengt, bevalt me. Dat past ook beter bij de aankomst van de twee in de hof, ieder met de grote lach der herkenning en de voldoening een bekende in een vreemd land weer te mogen ontmoeten.
Toen ik dan na veel zoeken het nedere deel van de Avenue de Maine had gevonden, bleek ik op de verkeerde dag aan het goede adres te zijn. Verregend tourisme het gevolg, Galerie Lafayette met zijn goudbekrulde produkten voor andere keukens dan de mijne, de wolkenkrabber die met zijn neus in de wind staat, en jonge mannen in uniform die met een mitrailleur rondkuieren op het plein voor het station Montparnasse.
Een dag later sta ik er weer, een korte doodlopende straat die misschien een langgerekte hof is. Ik kijk met de geladen dictaphone in de hand naar een paar Koreanen die met een kist worstelen waar een babyolifant in past, bewonder de kleine huisjes, in hun dagelijkse toepassing verdeeld over museaal- en studiogebruik, zie overal de prettige overwoekering van klim-en ligplant, en bedenk dat het hier bij warm weer en wijn goed toeven is.
Een schim aan het eind van de hof, Frederic staat inmiddels naast me en zegt me dat het de prins van Montenegro is. Zijn vader heeft afstand gedaan van zijn aanspraak op de troon. De zoon is naar Parijs gekomen om architectuur te studeren, en is hier blijven hangen. De schim wordt een persoon die van achter een struik te voorschijn komt. Hij is al wat ouder, eigenlijk heeft de prins de leeftijd van een koning. Hij draagt scepter noch hermelijnen mantel, wel een pak dat hem iets verder weg draagt van zijn bureau dan het een gewoon sterveling vergund zou zijn.
Later hoor ik van Patrick dat de gebouwtjes vroeger de stallen voor de paarden waren, een soort taxistandplaats. Dit kattaklopbeeld over kinderkopkes dat me naar Stendhals tijd en verder brengt, bevalt me. Dat past ook beter bij de aankomst van de twee in de hof, ieder met de grote lach der herkenning en de voldoening een bekende in een vreemd land weer te mogen ontmoeten.