Doorgaan naar hoofdcontent



In de 85ste minuut ging de knop om. Rechtsboven in het scherm viel me ogenblikkelijk de stand op: 1-0 voor Getafe. Ze speelden thuis. Ik meende me te herinneren dat de eerste wedstrijd in een gelijk spel was geeindigd, maar hoe gelijk wist ik niet. Waarom had ik die wedstrijd gemist? Was die de vorige week gespeeld of de week daarvoor? Kerstmis stond alweer bijna voor de deur. Op alle Europese velden, voor zover ze dankzij de samenvattingen in beeld kwamen, was het al herfst.

De eerste drie maanden van het jaar waren als in een zucht voorbij gegaan. Bij die aandurende kou, bracht je de tijd meest wachtend door. De dagen regen zich aaneen. Toch was ik in dit jaar in Regensburg geweest en ook in Wenen, en in beide steden had ik stralend zonnige dagen meegemaakt. Regensburg, bijvoorbeeld, was een stad uit een prentenboek dat na vijftig jaar ineens in je bezit belandde. Het papier rook naar oude kast, de opdracht voor de twaalfde verjaardag was met pen en inkt en in een geoefend handschrift op de titelpagina geschreven, op de foto’s stonden de velden in bloei en lachten de jonge vrouwen. Oorlog? Welke oorlog?

Regensburg lag aan de Donau. Vermeldens- en tevens ansichtwaardig was de stenen brug. Daarover flaneerden de inwoners op zijn zondags. Zodra ze van de overzijde weer waren terug gekeerd, al dan niet rozig van het goede bier dat ze op een van de terrassen hadden gedronken, kwamen ze in een dikke rookwalm terecht. Vlak naast de brug was een klein restaurant waar gegrilde worsten werden verkocht. Ik voelde me net niet tourist genoeg om in de schaduw aan een tafel te gaan zitten met een halve liter bier en een halve meter worst.

Bij terugkomst in Wuppertal zag ik op de televisie hoe een orkaan na mijn vertrek over het Zuidduitse land was getrokken en zelfs Wenen had bereikt. Alles was omver gewaaid. Ik zat warm en droog. En wachtte op het bericht dat ik de nieuwe woning kon betrekken.

Maar O ouderdom, waar was ik in de eerste helft van de maand februari? Ook in de tussentijdse ondergehuurde meisjeswoning aan de Donaustraat in Berlijn? Of in Parijs wellicht? Amsterdam; Dat is waar. In Amsterdam was ik twee keer. De eerste keer om deze computer op te halen, een mactoppowerbook met een Frans handschrift. Dat bezoek was mooi. Ik vond Peter in de restauratie van het innerarchitectonisch verwoeste Centraal Station in de eermalige wachtkamer waarvan wanden, vensters en plafond herinnerden aan het verdwenen pluche van de wagons. Dat pluche had allang plaats gemaakt voor reiscomfort, en dat zat net zo ongemakkelijk als het woord klonk. Nu Peter op een aantal haren en jaren na bijna burgermeester van Amsterdam was, was hij eindelijk van de gesel der armoede verlost: een grote opluchting voor hem, een mooie vanzelfsprekendheid voor zijn dochters en een dronkenmakende werkelijkheid voor mij. Bij regen en ontij is iedere Amsterdamse bruine kroeg de juiste. Deze was op de Nieuwmarkt, zo eentje waar je na een paar bieren en oude jenevers vergat waar je je nu precies bevond. Het had net zo goed de kop van de Zeedijk kunnen zijn. De plek riekte naar vroeger, naar de dagen die ter zijde van de wereldgeschiedenis werden doorgebracht. Toen bogen de huizen naar ons en betraden we de stad iedere dag door een nieuwe poort. Dit korte bezoek had niets met snotterige nostalgie van doen. Eigenlijk moest ik hier niet zijn. We zaten helemaal onze leeftijd in de laatste dagen van de winter van 2008 in een café en spraken honderduit.

Het satdion van Getafe deed me aan de Meer denken. De tribunes hadden twee ringen. Dat hadden ze toentertijd ook kunnen doen. Een jaar Olympisch stadion hadden we best doorstaan. Maar nee hoor, de kleine club die eigenlijk een topclub was, veranderde in een topclub die eigenlijk een kleine club was. In de Meer zou Ajax nooit en te nimmer door zijn eigen mythe zijn ingehaald. Ollie Kahn zei na de wedstrijd dat je (voetballers spreken per definitie in 2e pers. o.t.t.) de dag ervoor Schalke voor honderdduizend toeschouwers ziet spelen, en dat je hier voor vijftienduizend speelt. “Dan kun je alleen nog maar verliezen.” Precies die wet gold in de Meer. En die wedstrijd van Schalke in Barcelona was oervervelend.

Ik was ook nog in Linz. Daar sneeuwde het, en zag ik op een middernachtelijk uur - achter me de kerk onder de verse sneeuw - de plek met het uitzicht over de stad; de stad was met een dikke nevel toegedekt. En ik was nog in Maastricht. Daar scheen de zon, liep ik zelfs…liep, verdomd, ik zeulde met een tas die mijn knieën kapot maakte, zo zwaar was die, zeulde ik door steegjes die ik nooit had gezien. En dan ben ik toch vaak genoeg in de provinciehoofdstad geweest. In de trein terug naar Heerlen maakte ik kennis met het fenomeen ‘privatisering.’ In Valkenburg bleef de trein een half uur staan, wegens werkzaamheden, zo luidde het abstracte excuus.

Laudrup! Zat die daar! Wat leuk voor hem. Sprak natuurlijk vloeiend spaans. Ach ja, die Denen. Wat zweemde men toen van de Denen. Vrijbuiters, drinkebroers, harde werkers, intelligent, taalvaardig, technisch en tactisch sterk, en allemaal blond. Zo typisch, dat ze met hun elftal dat van de camping terug werd geroepen Europees kampioen werden. De volkerenkundige ondertoon bezorgde je bijna een kater. Door de Denen te prijzen, prees men de Nederlandse volksaard.

Michael ging ooit als wonderkind naar Juventus en werd in een slepende beweging door naar Napels vervoerd. Toen de andere Michael, Michel, zijn eigen bijdehandheid moe was, en het voetbal verveeld de rug toekeerde (en hierin volhard tot op de dag van vandaag), mocht Michael het proberen. Turijn. Geen stad voor een Deen. Veel te voornaam. JC was toen nog de Verlosser, ook voor Laudrup. Hij haalde hem naar Spanje, naar Barcelona, een havenstad waar het in sommige straten nog ruig aan toegaat. In Turijn zal nooit een varkenskop op het veld worden gegooid.

In het spel van Levante was inderdaad te zien waar Laudrup zijn lesgeld had betaald. Slim, heel slim. Altijd op tijd inhouden, een moeilijke keuze als het makkelijk kan, maar die na uitvoering toch simpel en logisch blijkt. Versnellingen en dribbles op een punt waar je een pass terug verwacht.

Het spel van Laudrup bij Barcelona was vooral legendarisch in de eerste meters, zijn plotselinge versnelling. Daarna werd hij onzichtbaar. Heel vreemd. Ik zou niet weten bij welke clubs hij overal gespeeld had. De vereniging waar hij zijn hele voetballeven lang had moeten spelen, was deze avond zijn tegenstander. Drie minuten voor tijd vroeg Laudrup zich af waar hij dit wonder aan te danken had, schoot van alles door hem heen, behalve hoe hij zijn elftal veilig naar het laatste fluitsignaal moest coachen. Wonder? Welk wonder? Ribbery had nog een knuppel in zijn zak. En Luca Toni ook. Maar die Italiaanse knuppel was hard van gekrenkte trots. Zes minuten voor extratijd had Laudrup’s luide lach over het veld geklonken.

Michael Laudrup had natuurlijk nooit kunnen bevroeden, dat een paar dagen na zijn verloren wedstrijd het stamcellenprobleem in het Duitse parlement werd opgelost. Sport en politiek werden uitsluitend ten overstaan van microfoons, uitgestoken mobieltelefonen, digitale recorders en camera’s altijd strikt gescheiden. De eerste meters van Laudrup en een cruciale vraag uit dat debat waren op een bovennatuurlijke wijze met elkaar verbonden. De demarrage uit stilstand, was dat voetbal? Of begon het voetbal pas zodra een volgende tegenstander naar Laudrup’s benen schopte, begon te trekken, hem ten val bracht, of dwong de bal af te geven? De vraag die werd gesteld sedert de ethisering van de abortus kwam iedere keer weer op het zelfde neer. Wanneer begon het leven? Was dat nadat Laudrup in de mêlee van spelers verdween, of op het moment dat hij een fractie van een seconde in zich zelf verdween, terwijl de bal aan zijn voeten lag? Was ik, vanaf het moment dat mijn vaders boodschapper in het huis van mijn moeder werd opgenomen, een acht weken durend niets, een anti-niets, een doodse leegte in het universum, een gezwel? Was ik in die periode levend noch dood? Een wedstrijd duurde negentig minuten, sommige levens duurden negentig jaar. Dat eeuwigheidsdeel van een seconde dat Michael in zich zelf verzonken op het precieze moment van zijn demarrage wachtte en de demarrage zelf, waren die te vergelijken met de periode van acht weken, waarin de levenscyclus even werd onderbroken, omdat de politiek een marge nodig had? Dan bleef eigenlijk ook nog de vraag open of het voetbal al in de spelerstunnel begon, of in de kleedkamer, of wellicht nooit, omdat het ook nooit ophield. Bij Getafe stonden ze de volgende dag ook weer op het trainingsveld. En er bestond een grote kans dat in de Madrileense voorstad voor een vrouw de dag precies weer zo begon als alle andere dagen daarvoor.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Ik heb veel kleingeld de laatste tijd, allemaal verdiend bij optredens. Een deel daarvan laat ik uit mijn hand in mijn broekzak glijden. Het is maandag. Ik zou eigenlijk naar Prenzlauer Berg moeten fietsen en op de kopieermachine een flyercompositie maken. Daarvoor heb ik een woord nodig waarvan 'klang' de eerste lettergreep is. Het schiet me niet te binnen. De dag is fris en winderig, enigszins bewolkt. In de gang werkt een electricien. De voorbijrijdende trams fluiten soepel over de rails. De afgelopen nachten hebben de slijpers vonken uit het ijzer getoverd. Ik moet bij de post zijn om het pakje met ontrafelde cassettetape voor mijn klankkompaan Harold in Parijs af te geven. Harold had ik eerder dit jaar in Parijs in het echt meegemaakt. Tijdens een wandeling zag hij een sliert cassetteband die om een lantaarnpaal was gewikkeld. Zijn begoeting ("Ah") vereende verbazing over uitblijvend resultaat met de zekerheid dat met iedere wandeling zijn voorraad tapesalade zou
Inmiddels ben ik in Parijs aanbeland. En dan regent het. Straten reflecteren de neon, de café`s en restaurants gevuld, zit men aan kleine tafeltjes tegenover elkaar. Veel met de metro gereisd; de pas wordt sneller, zelfvertrouwen is een mantel die om je schouders wordt gehangen zodra je onder de grond verdwijnt. Niets dan hoofden en lichamen, ieder kijkt van zichzelf weg. Het Handkeaanse syndroom bekruipt me, te denken welke gedachten er in die hoofden omgaan. Veel gedachten worden verjaagd door geluiden. Veel kleine oorknopjes, kijken, stoppen en weer verder lopen. Verliefd op ieder model van de grote reclamefoto`s. Ik zou naar de Eiffeltoren willen gaan, de Tuilerien, Versailles, plaatsen waarbij je je iets voorstelt. Ik merk dat ik zeker een paar duizend euro per maand op mezelf achterlig; het bord met het kopvlees, de salami ziet er net iets te aantrekkelijk uit. Honger om zeven uur `s avonds en net niet de 12 euro kunnen permitteren. Ik loop en kijk naar de kerstverlichting, de l
"We hebben elkaar al een half jaar niet meer gezien." Ik was er vast van overtuigd, dat ik er qua tijd niet veel naast zat. "Ach, nee," zei ze. "We hebben elkaar nog in augustus gezien." Wat waar was, maar mijn herinnering voerde me naar de Feldwebelstraat in Prenzlauer Berg, waar we op houten bankjes bij een Italiaan op de stoep niet naar Italië-Ukraïne hadden gekeken. Te veel hoofden voor het beeld, bovendien zat ik met de rug naar het apparaat; en om de rug naar mijn tafelgenoten te keren vond ik onbeschoft. Maar dat was niet de dag in augustus waarnaar ze verwees, ook al omdat die pizzatafeldag vroeg in Juni was, of wanneer was dat WK toch alweer? Nee, ik had haar gezien op een zonnig uur in haar apartement. De zomerwarmte liefkoosde haar schouders; ze was vrolijk en opgewekt, alsof ze zojuist een nieuwe liefde had gevonden, misschien ook omdat een rose verjaardagskoek haar was gelukt en ze zojuist drie rode hartvormige ballonnen had opgeblazen, waarva