Doorgaan naar hoofdcontent
De zomer begon zonder dat ik het wist in het apartement van Christopher ergens op de vijfde etage in de Barcelonese wijk Gracia. De woning had een aantal blinde vertrekken, maar, bijna deurloos, was ze toch opvallend licht. Het uitzicht was weinig spectaculair: blinde muren, antennes, duistere ramen. Ik moest vroeg op om mijn bus te halen, had de vorige avond opgetreden en in een bar in Barrio Cino nagezeten met warm brood en koud bier en internationale vrinden. Een vreemde woning in de stilte van het wakker worden omhelst je met vertrouwen en blaast herinneringen in je oor, aan de naakte schouder van een slapende geliefde, haar neus in het kussen, de huid nog warm van de liefkozingen.

De jongeheer Williams, in wiens keuken twee aangebroken potten honing stonden, een van drie kilo - dat krijg je als je meest beroemde naamgenoot bevriend is met een beer - was mijn gastheer. Hij had het concert georganiseerd, en in mijn marginale wereld hoef je niet te rekenen op een hotel, zelfs niet op plots opduikende minnaressen voor een nacht, die, gehuld in een jurk van papegaaienveren, je naar hun kleine huis dansen, ook heel hoog boven de daken, waar de liefdesroep 's nachts over dakterrassen huppelt. Mijn hut was een marginale kamer met zicht op een rigoreus ommuurd miniterras, dat vol stond met kamerplanten en schoenen. Het zicht aan gene zijde van de muur was op meer muur; de straten zijn smal in Gracia.

Christopher zou de jonge William Burroughs kunnen spelen, graatmager, lok over het voorhoofd, armoedige overall , zit hij in een schommelstoel op de veranda, het geweer op schoot, kijkt, laverend tussen wantrouwen en verachting, naar de fotograaf. Hij speelt echter contrabas, al kon ik het instrument in zijn woning nergens zien. Te begrijpen met al die vluchten enge trappen. Ik moest ze twee keer op, omdat ik nu eenmaal met last-minute vergeetdingen leef, deze keer mijn pet.

De zomer begon officieel in de bus. Ik was al in Baskenland, glooiend nat groen, en hoorde de radiojuf ervan melding maken. In Bilbao wachtte me de kortste nacht van het jaar; En twee jonge Baskische musici, lawaaimakers, geluidswevers, klankontdekkingsreizigers, nee, op de radio zul je ze niet horen.

Het concert was in de populaire buurt, in de straten boven de rivier. We liepen erheen vanuit het chique centrum met zijn geklede bars. Daarboven wordt het toch iets anders, volkser heet dat dan. Dat betekent dat de vuilcontainers later geleegd worden, geloof ik. En dat er dikbuikmannen in wit onderhemd bij een bar op het trottoir staan. Ook de trottoirs zelf geven de indruk dat het marktvuil van jaren erin is gesleten. De resten van het dagelijkse leven hebben zich op balkons verzelfstandigd. In de deur van een levensmiddelenwinkel roept een vrouw haar laatste groet naar binnen; haar schouders buigen onder de last van volgeladen plastik zakken. Men eet veel vlees.

Uiteraard een buurt waar ik graag zou terug keren. De bar een L-vorm, met onze tafel in de voet van de L, wit zonder het hippe van een galerie; ook hier had de persoonlijke organisatie voor een gezellige wanorde gezorgd, die nog gezelliger werd, toen ik, in de veronderstelling zijnde op mijn publiek te wachten, ineens oudere buurtbewoners met volle plastik tassen zag binnenlopen. Het werden er immer meer, totdat het twintigtal personen me de indruk gaf dat er een heuse vereniging was aangekomen. Tafels werden naast elkaar geschoven, borden met tortillas en ham en kaas kwamen te voorschijn; een grootvader sneed brood. De tafels werden met voer en al opgetild en naar buiten gebracht.

Niet mijn publiek dus. Dat nam plaats in de voet van de L en op krukken aan de bar. Buiten werd flink gebunkerd. Xedh en ik imiteerden onweer en volksverhuizingen, tot aan een selectie van de meest wanordelijke klingeltonen aan toe. Daarna was het voorbij. Sprak ik met oude vrienden, was hier immers voor de derde keer. En hoorde dat ik misschien een vierde keer kon komen: snel eigen gemaakte herinneringen aan een stad die zich aan weerszijden van de rivier ontvouwt als een draadloos uit de lucht gevallen vlieger; de stof rafelt tot straten uiteen: de geur van geboende zaterdagochtenden: een stad waar een tante van me had kunnen wonen.

Populaire posts van deze blog

Ik heb veel kleingeld de laatste tijd, allemaal verdiend bij optredens. Een deel daarvan laat ik uit mijn hand in mijn broekzak glijden. Het is maandag. Ik zou eigenlijk naar Prenzlauer Berg moeten fietsen en op de kopieermachine een flyercompositie maken. Daarvoor heb ik een woord nodig waarvan 'klang' de eerste lettergreep is. Het schiet me niet te binnen. De dag is fris en winderig, enigszins bewolkt. In de gang werkt een electricien. De voorbijrijdende trams fluiten soepel over de rails. De afgelopen nachten hebben de slijpers vonken uit het ijzer getoverd. Ik moet bij de post zijn om het pakje met ontrafelde cassettetape voor mijn klankkompaan Harold in Parijs af te geven. Harold had ik eerder dit jaar in Parijs in het echt meegemaakt. Tijdens een wandeling zag hij een sliert cassetteband die om een lantaarnpaal was gewikkeld. Zijn begoeting ("Ah") vereende verbazing over uitblijvend resultaat met de zekerheid dat met iedere wandeling zijn voorraad tapesalade zou
"We hebben elkaar al een half jaar niet meer gezien." Ik was er vast van overtuigd, dat ik er qua tijd niet veel naast zat. "Ach, nee," zei ze. "We hebben elkaar nog in augustus gezien." Wat waar was, maar mijn herinnering voerde me naar de Feldwebelstraat in Prenzlauer Berg, waar we op houten bankjes bij een Italiaan op de stoep niet naar Italië-Ukraïne hadden gekeken. Te veel hoofden voor het beeld, bovendien zat ik met de rug naar het apparaat; en om de rug naar mijn tafelgenoten te keren vond ik onbeschoft. Maar dat was niet de dag in augustus waarnaar ze verwees, ook al omdat die pizzatafeldag vroeg in Juni was, of wanneer was dat WK toch alweer? Nee, ik had haar gezien op een zonnig uur in haar apartement. De zomerwarmte liefkoosde haar schouders; ze was vrolijk en opgewekt, alsof ze zojuist een nieuwe liefde had gevonden, misschien ook omdat een rose verjaardagskoek haar was gelukt en ze zojuist drie rode hartvormige ballonnen had opgeblazen, waarva
Inmiddels ben ik in Parijs aanbeland. En dan regent het. Straten reflecteren de neon, de café`s en restaurants gevuld, zit men aan kleine tafeltjes tegenover elkaar. Veel met de metro gereisd; de pas wordt sneller, zelfvertrouwen is een mantel die om je schouders wordt gehangen zodra je onder de grond verdwijnt. Niets dan hoofden en lichamen, ieder kijkt van zichzelf weg. Het Handkeaanse syndroom bekruipt me, te denken welke gedachten er in die hoofden omgaan. Veel gedachten worden verjaagd door geluiden. Veel kleine oorknopjes, kijken, stoppen en weer verder lopen. Verliefd op ieder model van de grote reclamefoto`s. Ik zou naar de Eiffeltoren willen gaan, de Tuilerien, Versailles, plaatsen waarbij je je iets voorstelt. Ik merk dat ik zeker een paar duizend euro per maand op mezelf achterlig; het bord met het kopvlees, de salami ziet er net iets te aantrekkelijk uit. Honger om zeven uur `s avonds en net niet de 12 euro kunnen permitteren. Ik loop en kijk naar de kerstverlichting, de l